Geneeskunde in de Middeleeuwen

-Wie vormde de basis van de middeleeuwse geneeskunde?

-Hoe stak de medische zorg in elkaar?

-Welke medische opleidingen en beroepen waren er?

-Empidemieen en hoe behandelde of gingen ze dien tegen?

 

Galenus

Galenus had grote invloed op de geneeskunde in de Middeleeuwen, zelfs zo groot, dat zijn geneeskundige systeem bijna 1500 jaar gebruikt werd. Galenus was geboren op 22 september in 131. Toen hij 17 jaar was, begon hij geneeskunde te studeren in Pergamum. Na zijn verblijf in Alexandrië ging hij terug naar pergamum, hij werd daar arts van de gladiatoren. In 164 vertrok hij naar Rome, hier werd hij de bekende arts.

Humoraalpathologie

In de Middeleeuwen geloofden ze dat de posities van de planeten tegenover de dierenriem het leven van de mens beïnvloedden. Dus ook de ziektes en de behandeling daarvan. De betekenis van de dierenriem volgens het woordenboek luidt: denkbeeldige gordel van twaalf sterrenbeelden ter weerszijden van de ecliptica en waarbinnen de planeten zich bewegen. Op deze theorie was de hele geneeskunde in de Middeleeuwen gebaseerd. Volgens de geleerden bestond het menselijke lichaam uit vier lichaamsvochten. Deze vochten waren: het slijm, bloed, gele gal en zwarte gal. Deze, zogenaamde vier ‘’humoren’’ konden heel goed gecombineerd worden met de invloeden van dierenriemen en de posities van de planeten. De geleerden geneeskundigen gingen ervan uit dat gezonde mensen een juiste verhouding had in de lichaamsvochten. Als iemand ziek was, was de conclusie dan ook, dat de verhouding verstoord was.

Medische opleidingen en medische beroepen

Er waren 3 verschillende opleidingen in de geneeskunde. Zo kon je aan een universiteit studeren om arts te worden, wat het hoogst was. De artsen, bovenaan de ladder, keken neer op de chirurgen en barbiers en zo keken de barbiers op tegen de artsen en chirurgen. Artsen chirurgen werkten voornamelijk voor de hogere lagen in de samenleving, het gewone volk had meestal net geld genoeg voor een kwakzalvers of soms wel eens geld genoeg voor een barbier-chirurgijn.                                                                                                                                                      Dan had je nog de chirurgijns, deze mensen hadden niet gestudeerd. Chirurgen werden opgeleid door een leermeester. Na jarenlange stage en een examen, kon hij zelfstandig verder. Zijn taak was vooral het amputeren van lichaamsdelen, zij mochten geen inwendige geneeskundige operaties uitvoeren. Het kwam ook vaak voor dat chirurgen ingezet werden bij rechtszaken, de chirurg moest dan beoordelen hoe erg het aangedane letsel was. Zo werd ook de schadevergoeding en straffen bepaald.                                                                                                           

De mensen onderaan de ladder in de geneeskunde waren de barbiers. Hun taak was het verrichten van simpele dingen, zoals tanden trekken, scheren, knippen, gebroken ledematen behandelen en wonden verzorgen.                                                                    

Ook had men in de Middeleeuwen de kwakzalvers, dit waren mensen die zelfgemaakte geneesmiddelen maakten en nep operaties uitvoerden. Ze stonden ook wel bekend als oplichters, hoewel sommige heilig overtuigd waren van hun geneeswijzen. Hun methoden waren niet wetenschappelijk bewezen. Kwakzalvers verkochten hun medicijnen meestal op het marktplein van een dorp of stad.                                                                              

De voorloper van de tegenwoordige apotheek waren de kruidenhandelaars. In het begin werden de apothekers hetzelfde opgeleid als de chirurgen, maar later gingen steeds meer apothekers aan universiteiten studeren.

Epidemieën

Door heel Europa werd de mens geteisterd door velen ziektes en plagen, die tegenwoordig in Europa zeldzaam zijn. De bekendste zijn: Pest, Lepra enz. In Nederland verdween Lepra eind 16e eeuw en de Pest eind 17e eeuw. Echter de plagen van Lepra duurden eeuwen, de 13e eeuw was het hoogtepunt. In de Middeleeuwen werd Lepra tegengegaan door de Lepra patiënten uit de gemeenschap te halen. En deze patiënten moesten een zwart kleed dragen met daarop twee witte plekken, ook droegen ze een instrument dat een ratelend geluid maakte, zo konden de mensen hun zien en horen naderen en hun op tijd mijden. Een andere bekende epidemie uit de middeleeuwen, Sint-Antonius-Vuur, zorgde ook voor veel zieke en doden. Men kreeg deze ziekte, door het eten van besmet brood, dit wil zeggen het brood dat gemaakt is van besmet graan. Men begon eerst tintelingen in de ledematen te voelen, later werden de tenen en vingers zwart, waarna grote delen van het lichaam ook afstierven, uiteindelijk stierf men.                                                                                                                                                                                          Een andere ziekte die veel slachtoffers eiste, was de Sudor Anglicus, oftewel de Engelse zweetziekte. Het was zo’n agressieve plaag, dat nauwelijks 1 op de honderd mensen bleven leven. Het was een dodelijke ziekte, die vooral jonge en gezonde mensen trof. Men denkt dat het een vorm van tyfus is. De meeste mensen die de Engelse zweetziekte hadden, overleden binnen 24 uur. De symptomen waren: ontstekingen en ernstige aantasting van het zenuwstelsel met koorts, waardoor men heel erg ging zweten en een verlaagd bewustzijn kreeg. Ook werden tijdens deze epidemie de hersenvliezen, hersenen en zenuwen op een bijzondere manier aangetast. Hierdoor werd de functie van de maag en longen ernstig verstoord. Doordat de functie van deze organen werden verstoord, kreeg men het heel erg benauwd, werd men angstig en misselijk, wat gevolgd werd door braken. Men braakte ook bloed, wat heel erg stonk.                                                                                                                                                                                                                       De pest is in Europa in totaal drie keer uitgebroken, tussen 1347 en 1351 trof de epidemie de mensen in Europa het zwaarst. Het kostten ongeveer 25 miljoen levens, maar ook vee stierf aan de pest. Deze 25 miljoen mensen die stierven, was ongeveer een kwart van het bevolkingsaantal in Europa. Door dit grote verlies, stortte de welvaart ook in, de handel was op een laag pitje, industrieën stortten in, oogsten mislukten en zelfs hele steden liepen leeg. Op een gegeven moment wilden priesters de zieken ook niet meer bijstaan, ze waren bang zelf ook besmet te worden. De zogenaamde builenpest was uitgebroken. De pest komt oorspronkelijk uit Azië, door besmette ratten aan boord van handelsschepen is deze epidemie in Europa gekomen. Door een vlooiebeet wordt de mens besmet,  maar op de plaats van de beet, groeit een puist, wat uiteindelijk uitgroeit tot een zweer. Gedurende een paar dagen zijn de lymfklieren groot en hard geworden. Uiteindelijk overlijdt de zieke na hoge koorts in combinatie met een  bloedvergiftiging. Als de patiënt hierna nog niet is overleden, komen er meer zweren. Ook gaan de ingewanden en de slijmvliezen bloeden. Uiteindelijk werd dit iedere patiënt teveel, wat zich uitte in een coma en tot slot de dood. Door het volk werd deze ziekte de ‘’ëzwarte doodí’’ genoemd, vanwege de vele donkere plekken op de huid en de bloeduitstortingen.

 

Operaties en behandelingen

Operaties werden in de Middeleeuwen zonder verdoving gedaan, om de patiënt niet heel erg te laten lijden, werd deze vaak buiten westen geslagen of moest de hij heel veel alcohol drinken. Tijdens de operatie werd de patiënt vastgehouden, zodat hij niet onverwacht zou kunnen bewegen, met alle gevolgen van dien. Vaak stierf de patiënt na de operatie alsnog, meestal door een wondkoorts of ontstekingen. Het succes van de kwakzalver kwam, door de onwetendheid van de burger, die vaak hopeloos was.            

Er waren in de middeleeuwen twee verschillende meningen over het behandelen van wonden. De ene groep geloofde in een natte wondbehandeling, de andere in een droge.
Er waren heel veel artsen die dachten dat pus en etter belangrijk waren bij het genezen van een wond. Om pus en etter te ‘produceren’, werden er zalfjes op de wond gesmeerd. Zo ging de natte wondbehandeling in zijn werk.
In de 13e en 14e eeuw, waren er twee mannen, die uit ervaring dit tegenspraken. Jan Yperman en Thomas Scellinck van Tienen, waren chirurgen in opleiding. Zij hadden de ervaring dat alcoholhoudende dranken voor het ontsmetten van een wond goede resultaten boekten. Echter, men hield nog altijd vast aan de natte behandeling. Het ontsmetten na een amputatie, ging natuurlijk ook zonder verdoving. De manier waarop dit werd gedaan is het cauteriseren. Door middel van het drukken van kokend hete staven tegen de huid, werd de huid ontsmet. Vaak werden deze ijzers naar binnen gesmokkeld, om de patiënt rustig te houden. Het terugzetten van uit de kom geschoten botten, kwam vaak voor in de middeleeuwen. Ook het genezen van botbreuken was alledaags voor een chirurg. Om de plek van de breuk te zoeken, moest de chirurg voorzichtig voelen. Op welke manier was het gebroken? Waar? Was het een ernstige breuk?